“Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder van het geloof, die, om de vreugde, welke voor Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods” (Hebr. 12:2).
Er lag een vreugde voor Christus die tot op de dag van vandaag nog niet tot haar climax is gekomen. Christus heeft Zich ontledigd, vernederd en de gestalte van een dienstknecht aangenomen. Daarom heeft God Hem uitermate verhoogd en zal alle knie zich voor Hem buigen in de hemel en op de aarde (Fil. 2:5-10). Alle knie heeft zich nog niet voor Hem gebogen, maar dat wordt een feit wanneer het Christus het koningschap heeft aanvaard (Openb. 19:6) en Hij terugkomt in alle macht en majesteit. Tot die tijd is Christus voor de wereld de verworpene en zijn wij, als het lichaam van Christus, ook verworpen.
“Tot op dit ogenblik verduren wij … worden wij gescholden … worden wij vervolgd … worden wij gelasterd … wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, als aller voetveeg, tot op dit ogenblik toe” (1 Cor. 4:11-12).
We weten echter dat ons huidig lijden niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons zal worden geopenbaard (Rom. 8:18). Abraham zag niet de volle vervulling van de zegen die zijn nageslacht voor heel de wereld zou worden noch heeft Jezus om zijn moeitevol lijden geestelijke nakomelingen gezien tot verzadiging toe (Jes. 53:10,11).
Hetzelfde geldt voor ons (1 Joh. 4:17b). Christus bekommerde Zich niet om Zijn reputatie, net zo min als Hij Zich bekommert om onze reputatie. Een deel van ons lijden komt voort uit het feit dat onze bediening niet tot volle openbaring komt in dit leven. Daar komt bij dat de Heer de riem kort houdt en hij ons geworteld wil weten in onze twee-eenheid met Hem, dat alles voortkomt uit Hem en dat te allen tijde “wij in Hem leven, ons bewegen en zijn” (Hand. 17:28). Buiten Hem leven wij niet en buiten Hem bestaat er geen beweging en bediening. Voor Hem is er een vreugde die voor Hem ligt en dat geldt ook voor ons.
De grote belofte is dat we “in Christus zijn geroepen tot zijn eeuwige heerlijkheid en Hij ons, na een korte tijd van lijden, zal volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten” (1 Petr. 5:10).
We zijn nu al volmaakt in de verlossing van onze geest, maar dan zullen we het ook zijn in het volle besef ervan en zullen gereed zijn om met Hem in verheerlijkte lichamen te heersen als koningen tot in eeuwigheid. Dan zal de vreugde en verzadiging, dat nu vooral verborgen en innerlijk is, ook publiekelijk geopenbaard worden als lichaam van Christus.
“Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden” (Rom. 8:18).